Onlangs stuitte ik op een reisgebed van Gerard Reve dat zoveel indruk op mij maakte dat ik het graag met u wil delen. Het is per slot van rekening vakantietijd en u zult wellicht met uw gedachten en gebeden zijn bij de velen die nu op reis zijn, dit jaar vooral in eigen land. Of misschien gaat u eerdaags zelf op stap. In de protestantse traditie kennen wij eigenlijk geen reisgebeden. Maar een reisgebed, het woord zegt het al, is in de katholieke traditie een gebed voor hen die op reis gaan of op reis zijn.
Ter inleiding op het gebed dat Reve schreef, moet ik vertellen dat in 1965 de toenmalige pater Henri de Greeve in een meditatie in het weekblad De Nieuwe Linie klaagde dat nog maar zo weinig mensen de oude reisgebeden uit hun hoofd kenden. Gerard Reve schreef de pater een brief als reactie zijn uitlatingen over het verdwijnen van de oude reisgebeden. Het is een typische Reve-brief: direct van toon en hij schuwt het niet om heilige huisjes omver te stoten. Maar aan het eind van zijn brief staat een kort reisgebed dat Reve schreef in een poging de traditie van de reisgebeden te vernieuwen. Het is dat gebed waar het mij om gaat.
‘Ik ben nog nooit een gebed tegengekomen dat mij niet, wegens zijn hebberige toon, met weerzin vervulde. Die weerzin geldt ook uw reisgebed, afgedrukt bij uw meditatie. Wie op reis gaat, bestede zijn tijd liever aan bijvoorbeeld het laten controleren van remmen en richtingaanwijzers, dan aan dit infantiel gedoe.
Ik zou eindelijk wel eens een gebed onder ogen willen krijgen, dat God zoekt, in plaats van Hem, om van alles en nog wat, aan Zijn kop te zeuren. Uw gebed heeft, volgens mij, met geloof niets te maken, want waarachtig geloof is belangeloos en vraagt niets, en smeekt zeker geen onheil af over anderen: want het kan niet overal tegelijk mooi weer zijn, en we weten evenzeer dat elke dag, onherroepelijk, een aantal ongelukken gaat brengen.
Welnu: als men voor zichzelf goed weer of een veilige tocht afsmeekt verzoekt men God dus, de naaste met tent en al te laten wegregenen, respectievelijk zich te pletter te laten rijden, want iets in de trant van ‘indien het uw wil is dat iemand op de weg omkomt, laat mij dat dan zijn’ kom ik in uw gebed niet tegen. Een reisgebed, dat God en mens althans waardig genoemd zou kunnen worden, zou ongeveer als volgt moeten luiden:
“O God. Ik sta op het punt op reis te gaan.
Ik weet niet, of het misschien mijn laatste reis is.
Ik wil u liefhebben.
Ik hoop, dat ik onderweg niemand enig ongeluk of ander kwaad zal berokkenen.
Ik wil proberen niet, of veel minder, te drinken.
Ik sta voor U.
Ik weet dat ik, of ik veilig zal aankomen dan wel onderweg verwonding, ziekte of dood zal vinden, altijd U toebehoor.
Want in leven en sterven zijt Gij in mij, en ben ik in U.
Ik ga nu weg. Vaarwel, o God.”
(Gerard Reve)
Deze blog is geschreven door Joost Röselaers
Foto: Bettina Traas