Ik sla mijn lijfblad Trouw op en lees op pagina 3 de kop: ‘Kerken erkennen schuld voor falen jegens Joden voor en tijdens de oorlog’. En ook NOS.nl bericht er over. Het is heel goed nieuws, dat de kerken, waaronder dus de onze, schuld erkennen voor het kerkelijke wegkijken bij de toenemende agressie jegens de joden in de jaren dertig van de vorige eeuw. Al kun je je ook nu wel weer de vraag stellen waarom het pas 82 jaar na de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 zo expliciet verwoord wordt dat ook de kerken bijdroegen aan de verderfelijke sfeer van antisemitisme die door heel Europa woei.
Woei, verleden tijd. Niet dus. Ook nu weer waait in kringen van rechts-extremisten en sommige islamitische groeperingen de wind van de haat richting joodse medeburgers. En op een vergelijkbare manier worden medelanders met een islamitische achtergrond weggezet als mensen waar we vanaf zouden moeten.
Anne Frank hoorde alle dagen en nachten de klokken van onze Westerkerk. Nu ik vrijwel elke dag in de Wester aan het werk ben, voel ik me op een bepaalde manier ‘met terugwerkende kracht’ haar buurman. In m’n intredepreek op de 1e zondag van Advent van 2019 verwoorde ik dat zo:
‘Naaste, buur. Ik dacht daarover na toen het gaandeweg tot mij begon door te dringen dat dit bijna vier eeuwen oude godshuis in het hart van Amsterdam mijn geestelijk thuis zou gaan worden. Buur, noaber, neighbour van het huis van Anne Frank. Als er één thema is waar wij als haar buur met terugwerkende kracht de tekenen van de tijd dienen te lezen, dan is dat van het verholen, maar ook steeds minder verholen racisme. Dat hele samenspel van gevoelens, oordelen, angsten, mechanismen die de ander in haar/zijn ‘anders-zijn’ naar beneden haalt, tot minder mens maakt, tot ongewenst persoon maakt, zelfs tot een last maakt waarvan we verlost zouden moeten worden, het raakt aan de kern van ons mens-zijn en ons samenleven.’
Dat is voor mij de belangrijkste betekenis van deze bijzondere kerkelijke schuldbelijdenis: een boodschap van het grootst mogelijke belang en scherpte om altijd bereid te zijn de mechanismen van het verderfelijke wij-zij-denken te ontmaskeren en te weerstaan, de pseudoreligie van het overal kiemende en groeiende nationalisme van ‘ons volk eerst’ hardgrondig te verwerpen en dan ook wel het belangrijkste: om elk mens – van welke afkomst, kleur, seksuele gerichtheid, religie dan ook – allereerst te zien als een mens als ikzelf: een schepsel van de Eeuwige, drager van de Geest die haar/hem het leven elke dag inademt.
Geschreven door: Herman Koetsveld