Vroeger, tot ver in m’n studententijd en misschien nog wel later was mijn hart één en al spons. Ik zóóg het verdriet van anderen op, onrecht en leed kwamen regelrecht binnen. En oh, mijn onmacht en kwaadheid over van alles en nog wat! Mijn moeder zaliger, in haar kinderjaren door oorlog en tbc wijs geworden, probeerde mij al vroeg een stoïcijnse houding aan te leren: laat het van je afglijden, kweek eelt op je ziel, je kunt er niets aan doen! Dat maakte mij nóg kwaaier, ik verstond haar advies als onverschilligheid en daaraan gaat de wereld ten onder.
Maar gaandeweg is het eelt toch gegroeid. Anders had ik trouwens ook geen dominee kunnen blijven.
Ik bekende de vrouw: “Eigenlijk voel ik niet zo veel. Mijn emoties zijn op het moment nogal gelijkmatig. Soms een tikje bedrukt, soms een tikje blij. Soms schrik ik van beelden op de tv, soms scheld ik tegen domoren in de talkshows, die ik trouwens steeds minder volg. Maar meestal is het rustig van binnen.” Dat komt trouwens óók omdat geen ramp mij (nog?) persoonlijk heeft getroffen. En ook voor de gemeenteleden zijn de ongemakken voor zover ik weet te doen.
Eelt op je ziel, heb ik ontdekt, hoeft helemaal geen teken te zijn van onverschilligheid. Dát ben je pas als je je onttrekt aan alles en iedereen om zélf het gezellig te hebben. Zónder overspoelende emoties kun je gepaste verantwoordelijkheden voor anderen aan en de zorg voor je eigen huishouden.
Toch geef ik óók de man gelijk die me zei: soms moet er naast het eelt geprikt worden!