Mijn zoon stapte de woonkamer van zijn ouderlijk huis binnen en gooide zijn tas met was neer. ‘Herinneren jullie je nog hoe ik een paar maanden geleden Hivos-donateur werd?’ Tamelijk trots had de bachelorstudent zijn ouders destijds verteld hoe hij zich op straat door een bevlogen studente (toegegeven, het was ook omdat ze zo leuk lachte) had opgegeven voor de Hivos-campagne Free to be me. Hivos ondersteunt mensenrechtenstrijders, in dit geval lhbt’ers. (‘Kennen jullie die afkorting?’, ‘Natuurlijk!’).
‘En weten jullie nog dat ik vandaag precies een jaar geleden een man geld gaf omdat hij bij zijn zus langs wilde, maar als vluchteling niet genoeg geld had voor de treinreis?‘ Vorig jaar had hij hem het voordeel van de twijfel gegeven. ‘Zelfs als dit een fake-verhaal is, geef ik wat, hij heeft het vast nodig.’ Dat voelde goed. Dit zou de instemming van zijn ouders hebben: altijd helpen waar geen helper is!
Tot vanmorgen was hij behoorlijk tevreden over zichzelf: hij dacht als student heus wel eens aan anderen en dat mochten zijn ouders best weten. ‘Kwam ik toch vanmiddag stomtoevallig diezelfde man tegen! Ik herkende hem onmiddellijk, hij mij niet. Nu had hij een ander zielig verhaal: hij was als lhbt’er uit Saoedi Arabië gevlucht, in Nederland niet erkend, dus illegaal en dus zonder geld. Ik voelde woede opkomen, draaide me om voor ik hem zou aanvliegen. Op het Spui botste ik toen bijna tegen hetzelfde meisje aan dat nog steeds Hivos-donateurs liep te werven!’ Bij haar dacht hij zijn verontwaardiging kwijt te kunnen: dat iemand tot twee keer toe zo schaamteloos leugenachtig geld probeert los te krijgen door op zijn medegevoel te spelen! Maar ze had hem genegeerd. Ze moest haar dagelijkse klanten-quotum nog halen. Mijn zoon vulde verward de wasmachine. De man moet kennelijk nog steeds van leugens leven. En het meisje laat zich nog steeds inhuren voor goede doelen.
Riekje van Osnabrugge, studentenpastor van de Protestantse Kerk Amsterdam, newconnective.nl