Een soort van Imam
Ik zit weer in de kerk voor de openstelling. Er komen drie meisjes binnen. Later zullen ze vertellen dat ze 10 jaar oud zijn. Ze waren met hun fiets op het plein aan het spelen maar komen nu even binnen. Misschien wel omdat het een beetje begint te regenen. Ze lopen nieuwsgierig verder de kerk in. Kijken naar de ramen. Doen de deurtjes van de banken open en dicht. Inspecteren de preekstoel. Kijken hoe hard je tegen de Paaskaars kunt blazen zonder de vlam te doven. Spuiten giechelend wat ontsmettingsvloeistof op hun handen. Vragen heel beleefd of ze even naar de galerij mogen. Vliegen de trap op. Hangen over de balustrade. En lopen dan weer naar buiten.
Een half uur later zijn ze er weer. Ze lopen opnieuw naar de galerij. Druk gefluister. ‘Meneer, is er nog iemand in de kerk?’ Nee, volgens mij niet. ‘Maar we horen voetstappen. En de handzeep staat nu een beetje op een andere plek.’ Ik weet ook niet hoe dat kan. Ik vraag: wat denken jullie? De kleinste denkt dat het misschien een geest is. De twee anderen geloven het niet zo hard. Ik zeg dat ik dat ook niet zo geloof. Ik maak er een grapje van: misschien om twaalf uur ’s nachts. De kleinste huivert. Ik zeg dat ik niet echt denk dat er geesten in de kerk zijn. En bovendien, als je bij Jezus hoort, hoef je niet bang te zijn voor geesten. Hier moeten ze even over nadenken. Dan vragen ze wat ik eigenlijk in de kerk doe. Ik zeg dat ik dominee ben. Dat moet ik uitleggen. Ik vertel dat ik net zoiets als een imam ben. Een van de drie knikt begrijpend. Als ik zeg dat ik ook net zoiets als een priester ben, knikken de andere twee. Wat ik dan doe behalve in de kerk zitten? Ik vertel er over. ‘Ok.’ Ze gaan weer naar buiten.
Tien minuten later komen ze weer binnen. ‘U vertelt toch verhalen uit de bijbel?’ Ja. ‘Kunt u er een vertellen? Aan ons?’ Uiterlijk vertrek ik geen spier, maar van binnen raakt deze vraag me enorm. ‘Vertel ons eens een verhaal uit de bijbel.’ Ik neem hen in bliksemvaart mee van Bethlehem naar Nazareth, naar Galilea, naar Jeruzalem, naar Golghota, naar de graftuin waar drie vrouwen – hé, jullie zijn ook met z’n drieën – de ontdekking van hun leven doen. Ze luisteren, kijken elkaar af en toe aan, luisteren en zijn een tijdje stil als het verhaal afgelopen is. Of nee, ik heb ze juist verteld dat dit verhaal verder gaat. Altijd weer verder.
Ze lopen de kerk uit. Staan op de traptreden van de kerk te praten. Ze weten niet dat ik hen vanaf mijn plek een beetje kan horen omdat de wind hun woorden de kerk in waait.
‘Geloof jij het?’ ‘Ik weet het niet. Als je dood bent, ben je dood.’ ‘Mijn opa is dood gegaan en kan niet meer levend worden.’ ‘Ja, maar hij zei dat het iets van God was en God kan dat misschien wel?’ ‘Nou, ik weet het niet.’ ‘En Jezus was wel aardig.’ Ik hoor ze wegrennen.
Het waait flink op het plein. Veni sancte Spiritus, tui amoris ignem accende.
Deze blog is geschreven door Richard Saly